Wat is

Kornalijn (Engels: Carneool)

De naam van deze vurig roodoranje steen is afgeleid van het Latijnse woord ‘carnis’ wat vlees betekent. In Egyptische graven hielpen kornalijnen amuletten de ziel bij de overgang naar het dodenrijk. De oude Grieken en Romeinen gebruikten de steen voor zegelringen en graveerwerk. Kornalijn is mooi in combinatie met amber en goudtinten evenals met kwartssoorten (rook of heldere kwarts), turkoois, Birma jade, tijgeroog en zwarte onyx. Rode kornalijn werd gedurende eeuwen gebruikt om het bloeden te stelpen en velen geloven dat hij helpt bij het neusbloeden. Deze steen zou de vruchtbaarheid bevorderen en evenwicht scheppen. Kornalijn vindt men in Brazilië, India, Australië, Rusland, Madagaskar, Zuid-Afrika, Uruguay en de V.S.

De steenverwerkende industrie in India gaat millenia terug, de voornaamste stenen waren agaat en kornalijn. Deze kwamen via de handelsroutes en ruilhandel terecht in Oost- en West-Afrika.

Veel oude kornalijn komt uit Idar-Oberstein (Duitsland) en is van rond de eeuwwisseling (eind 19e – begin 20e eeuw). Het ruwe materiaal kwam uit Brazilië en werd bewerkt in Duitsland, waarna het via ruilhandel terechtkwam in West-Afrika. Sommige van deze vormen werden door in Bohemen nagemaakt in glas.

Bron: Zahia.be

Mors

Mors betekent niets anders dan moeras, wat sloeg op de ligging aan de lage zijde van de Oude Rijn waar veel moerasgebieden te vinden waren.
De naam komt verder terug in benamingen in de binnenstad, waarvan het Morsdistrict gescheiden wordt door de Morssingel, waarna de Morspoort toegang biedt tot de Morsstraat en het buurtje D’Oude Morsch.

De hoger gelegen delen in de Mors, op de dijk/oeverwal langs de rivier, werden het eerst bewoond. De Morsweg, Hoge Morsweg en Rhijnhofweg maken alle onderdeel uit van deze historische route en vormen dan ook het oudste gedeelte van de Mors.
Langs deze wegen ligt de oudste bebouwing in een lint met de achterkant naar het water toe, omdat de Oude Rijn vooral een werkrivier was waar de industrie dankbaar gebruikmaakte van de transportmogelijkheden die de rivier bood. Veel bedrijvigheid maakte in de loop der tijd plaats voor woningen. De nog spaarzaam in het gebied aanwezige industriële bedrijven zoals de scheepswerven van Akerboom Yacht Equipment en de betonfabriek van Wernink herinneren aan dit verleden. De buitenplaats Rhijnhof is een van de weinige historische gebouwen dat op het water georiënteerd is. Het bijbehorende landgoed is sinds 1910 in gebruik als begraafplaats.

De Lage Morsweg is de andere historische weg in de Mors, die is ontstaan uit een landweggetje dwars door de voormalige polder ter ontsluiting van de boerderijen en die een belangrijke invalsroute tot Leiden vormde voor het landverkeer vanuit de richting van Den Haag. Boerderij de Slaagh, dat nu dienst doet als onderkomen van een medisch kinderdagverblijf, is een overblijfsel van het agrarische verleden van het gebied.

Het gebied behoorde ooit toe aan Oegstgeest, waarvan in 1920 het eerste deel van de Mors werd geannexeerd waarna in 1966 het overige deel volgde.

(Bron: Wikipedia)

Leiden

1. Oudste geschiedenis

De stad ontstond als dijkdorp aan de voet van een kunstmatige heuvel aan de samenvloeiing van de Oude Rijn en de Nieuwe Rijn. In de oudst bekende vermelding, omstreeks 860, werd het toenmalige dorp Leithon genoemd. In de op deze heuvel gelegen burcht zetelde aanvankelijk een leenman van de bisschop van Utrecht, maar de Burcht van Leiden kwam omstreeks 1100 in handen van de graaf van Holland. In die jaren begon op de zuidelijke Rijnoever de groei van het nieuwe Leiden. De graaf bouwde er zijn hof en stichtte er een kapel, de voorloper van de huidige Pieterskerk.

De gunstig gelegen nederzetting kreeg in 1266 bevestiging van de reeds eerder verleende stadsrechten en ontwikkelde zich met haar bloeiende lakennijverheid tot een van de grootste steden van het gewest Holland. De lakennijverheid was er binnengebracht door wevers uit Ieper, die in de 14e eeuw uit hun stad wegvluchtten wegens de pest. In 1389, toen de bevolking tot ongeveer 4000 was gegroeid, werd de stad uitgebreid met het stadsdeel tussen Rapenburg (tevoren de zuidrand van de stad) en de Witte Singel.
Een bijzonderheid van Leiden is de aanwezigheid van uitgebreid archiefmateriaal over het buurtleven en buurtorganisaties (de zogenaamde gebuurten), dankzij een vroegtijdige en onophoudelijke overheidsbemoeienis, die zelfs teruggaat tot de 14e eeuw.

2. 15e en 16e eeuw

In 1420 werd Leiden, in het kader van de Hoekse en Kabeljauwse twisten veroverd door hertog Jan VI van Beieren.
De grootste kerk van Leiden, de Pieterskerk, had aanvankelijk één van de hoogste torens van Nederland. Echter, door een storm stortte de, ruim honderd meter hoge, toren op 1 maart 1512 in. De toren werd nimmer herbouwd.

In 1572 koos de stad de zijde van de anti-Spaanse opstand. De Spaanse landvoogd Requesens belegerde in 1574 de stad. Nadat dit beleg was afgeslagen – het Leidens ontzet van 3 oktober 1574 – kreeg de stad in 1575 als beloning een universiteit, de eerste van de Noordelijke Nederlanden: de Universiteit Leiden. Hiermee betuigde stadhouder Willem van Oranje zijn erkentelijkheid aan de Leidenaren, die het beleg door de Spanjaarden hadden weerstaan, namens koning Filips II. (Dit laatste gaf blijk van een grote ironie. De tot 1580 volgehouden fictie dat de prins van Oranje “den koninck van Hispanjen altijd had geëerd”, maar uitsluitend tegen diens gehate landvoogd in opstand was gekomen, diende ook om de mogelijkheid open te laten van een “verzoening” tussen opstandelingen en koning, maar dan wel op voorwaarden van de opstandelingen. Ook de ‘gift’ van de universiteit aan de Leidenaren is twijfelachtig. Willem had namelijk een politiek / bestuurlijke reden voor de oprichting van een universiteit: de behoefte aan goed opgeleide getrouwen). Leidens ontzet wordt nog steeds jaarlijks op 3 oktober herdacht. Aanvankelijk alleen met een herdenkingsdienst in de Pieterskerk, maar sinds 1886 ook als echte feestdag. Zo eten vele Leidenaren op 2 en 3 oktober hutspot, wordt in de Waag haring en wittebrood uitgedeeld, is er een grote kermis en wordt er onder andere een optocht gehouden.

De universiteit en haar studenten zijn sinds 1575 een belangrijke factor in het stadsbeeld. Eén van de eerste professoren was de Vlaamse humanist Justus Lipsius, die (tijdelijk) uit Leuven naar Leiden was gekomen.

Tegen het einde van de 16e eeuw ontwikkelde Leiden zich tot een belangrijk centrum van drukkerijen, uitgeverijen en boekhandels. De beroemde drukker Christoffel Plantijn was er enige tijd gevestigd. Eén van zijn leerlingen was Lodewijk Elsevier (1547-1617), een telg uit een beroemd uitgeversgeslacht, wiens boekhandel en drukkerij de grootste van Leiden werd. Elsevier was in 1580 uit Leuven, dat in handen van de Spanjaarden was, gevlucht. (De naam Elsevier werd enkele eeuwen later gebruikt door de grondlegger van het Elsevier-concern). In de 17e en 18e eeuw had Leiden een grote naam op het gebied van de (wetenschappelijke) uitgeverij en boekhandel.

3. 17e en 18e eeuw

In de 17e eeuw kwam Leiden tot grote bloei, mede dankzij de impuls die vluchtelingen uit Vlaanderen gaven aan de textielnijverheid. De stad, die voor het beleg van 1574 ongeveer 15.000 inwoners had geteld, waarvan tijdens het beleg ongeveer een derde deel het leven had verloren, was in 1622 tot 45.000 inwoners gegroeid, terwijl omstreeks 1670 zelfs een inwonertal van tegen de 70.000 werd bereikt.

In de Gouden Eeuw was Leiden na Amsterdam de grootste stad van Holland. De bevolkingsgroei maakte een aanleg van nieuwe grachten en singels noodzakelijk. Het huidige centrum van Leiden, herkenbaar aan het singelpatroon, werd in 1659 voltooid.

In de 18e eeuw raakt de textielnijverheid in verval. Door protectionistische maatregelen in Frankrijk was de concurrentiepositie verslechterd. Bovendien moesten de lonen relatief hoog zijn, omdat de kosten van levensonderhoud in het gewest Holland hoog waren vanwege de hoge belastingdruk. De Leidse textielondernemers gingen toen delen van het productieproces verplaatsen naar “lagelonenlanden”: Twente en de omgeving van Tilburg.

Het gevolg was een gestage daling van het inwonertal van Leiden, dat eind 18e eeuw tot 30.000 was gedaald en omstreeks 1815 een dieptepunt van 27.000 zou bereiken.

4. 19e en 20e eeuw

Op 12 januari 1807 werd de stad door een catastrofe getroffen toen een aan de noordkant van het Steenschuur aangemeerd buskruitschip ontplofte: de Leidse buskruitramp. Ongeveer 150 burgers kwamen hierbij om het leven. Koning Lodewijk Napoleon bezocht persoonlijk de stad om de hulp aan de slachtoffers te coördineren. Op de plaats van de door de ontploffing veroorzaakte “ruïne” werden later het Van der Werfpark en het Kamerlingh Onnes Laboratorium aangelegd.

In 1842 werd de voor Leiden zeer belangrijke spoorlijn naar Haarlem in gebruik genomen. In 1843 kwam de verbinding met Den Haag tot stand.

In de 19e eeuw zou er enige verbetering optreden in de desolate sociaal-economische situatie, mede dankzij de spoorlijn, maar het aantal inwoners was omstreeks 1900 nog steeds niet ver boven de 50.000 opgeklommen. Pas in 1896 begon Leiden zich uit te breiden buiten de 17e-eeuwse singels. Vooral na 1920 vestigden zich nieuwe industrieën in de stad, zoals de conservenindustrie (oostelijke binnenstad) en metaalindustrie (Hollandse Constructie Groep).

In 1866 werd de stad getroffen door de laatste grote epidemie (cholera) die in 1868 leidde tot de start van de bouw van het nieuw academisch ziekenhuis (waar nu het Museum Volkenkunde is gevestigd).

In 1883 werd niet alleen Leiden, maar ook heel Nederland, opgeschrikt door het nieuws van de arrestatie van de ‘Leidse gifmengster’, Goeie Mie, die in enkele jaren tijd minstens 27 slachtoffers had gemaakt.

In 1896 breidt Leiden uit buiten de singels door annexatie van delen van Leiderdorp, Oegstgeest en Zoeterwoude (in 1920 en 1966 volgen nieuwe grote annexaties). De eerste door Leiden nieuw gebouwde wijk in dit gebied werd de statige Burgemeesters- en Professorenwijk, ten zuiden van de Zoeterwoudsesingel. Met de bouw van deze wijk werd in 1906 begonnen. Rond 1920 werd het eerste grote sociale woningbouwproject, de wijk De Kooi, gerealiseerd.

Tot groot verdriet van velen ging in de strenge winter van 1929 het stadhuis in vlammen op. Van het pand bleef alleen de gevel aan de Breestraat overeind staan. Bij toeval waren enkele kostbare schilderwerken kort voor de brand voor restauratie naar elders overgebracht en daardoor gespaard gebleven.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd Leiden zwaar getroffen door geallieerde bombardementen. De omgeving van het station en de Marewijk (tegenwoordig de omgeving van het Schuttersveld en de Schipholweg) zijn vrijwel geheel met de grond gelijk gemaakt.

Bron: Wikipedia

Reacties zijn gesloten.